Aktename van een melding en de planologische toets

“Eenvoudig en snel” en “de bevoegde overheid heeft een (zeer) beperkte beoordelingsbevoegdheid”. De aktename van een melding klinkt op deze manier vaak als een formaliteit. De Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb) denkt daar toch anders over: Een deugdelijke beoordeling door het lokaal bestuur inzake de verenigbaarheid van de gemelde activiteiten met de geldende stedenbouwkundige voorschriften is noodzakelijk.

*****

Artikel 111, eerste lid van het Omgevingsvergunningsdecreet verduidelijkt het toetsingskader van de meldingen en luidt als volgt:

"De bevoegde overheid, vermeld in artikel 107, gaat na of de gemelde handelingen of exploitatie meldingsplichtig zijn of niet verboden zijn bij of krachtens:

1° artikel 5.4.3, § 3, van het DABM;

2° artikel 4.2.2, §1, en artikel 4.2.4 van de VCRO."

Artikel 5.4.3, §3 van het DABM bepaalt:

"Met het oog op de bescherming van de mens en het milieu kunnen de milieuvoorwaarden bepalingen bevatten die de toelaatbaarheid van bepaalde ingedeelde inrichtingen en activiteiten in of nabij sommige gebieden of hindergevoelige objecten beperken of verbieden."

Een van de verbodsbepalingen die op grond van artikel 5.4.3, §3 van het DABM is vastgesteld, is artikel 4.1.1.1 van VLAREM II, dat een algemeen inplantingsvoorschrift bevat voor inrichtingen van de derde klasse. Het bepaalt:

"Behoudens afwijkende bepaling in de desbetreffende hoofdstukken is de exploitatie van een in de derde klasse ingedeelde inrichting slechts toegestaan in zoverre de inplantingsplaats verenigbaar is met de algemene en aanvullende stedenbouwkundige voorschriften zoals vastgesteld in het goedgekeurde gewestplan of een ruimtelijk uitvoeringsplan of in een ander plan van aanleg. Deze bepaling is niet van toepassing op de inrichtingen van derde klasse die deel uitmaken van een inrichting van eerste of tweede klasse."

Uit de voorgaande bepalingen volgt dat de bevoegde overheid onder meer moet nagaan of de exploitatie waarvan melding wordt gedaan, verenigbaar is met de algemene en aanvullende stedenbouwkundige voorschriften zoals vastgesteld in het van toepassing zijnde bestemmingsplan.

Zijn de gemelde inrichtingen of activiteiten strijdig met de toepasselijke bestemmingsvoorschriften, dan mag de bevoegde overheid geen akte nemen van de melding, en moet ze de aktename weigeren.

In essentie is dus (toch) een (zeer) zorgvuldig onderzoek naar de planologische verenigbaarheid vereist.

De deur wordt geopend richting een toetsing van de gemelde activiteit aan de goede ruimtelijke ordening.

Zo moet bijvoorbeeld worden nagegaan of een activiteit in woongebied wel in overeenstemming is met de betrokken voorschriften. Moet de activiteit om redenen van goede ruimtelijke ordening worden afgezonderd in een daartoe aangewezen gebied? Is de activiteit verenigbaar met zijn onmiddellijke omgeving?

Zo kan er worden gedacht aan meldingen voor een carwash, een garagewerkplaats voor bandenwissel en onderhoud, hondenschool,… . Zijn deze inpasbaar in woongebied?

De slotsom is dat (1) diegene die de melding verricht best een goede analyse maakt van de ruimtelijke verenigbaarheid en inpasbaarheid van zijn gemelde inrichting, én dat (2) de bevoegde overheid bij aktename ook een afdoende motivering opneemt omtrent voormelde aspecten.

Volgende
Volgende

Beperkte afwijkingen: wat zijn dat?