De ‘no conflict of interest’-regel in MER-screeningsplichtige projecten: het Hof van Justitie heeft gesproken
Bij arrest van 26 maart 2024 stelde de Raad van State (RvS) een prejudiciële vraag aan het Hof Van Justitie (HvJ) over de interpretatie van de ‘no conflict of interest’-regel in MER-screeningsplichte projecten. In een arrest van 8 mei 2025 brengt het HvJ eindelijk duidelijkheid.
*****
Het oordeel van het HvJ luidt als volgt:
De RvS wenst te vernemen of artikel 9bis van richtlijn 2011/92 zo moet worden uitgelegd dat, wanneer de instantie die bevoegd is om te bepalen of een in artikel 4, lid 2, van deze richtlijn bedoeld project moet worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling, tevens de opdrachtgever van het betrokken project is, er in elk geval een passende scheiding moet worden aangebracht tussen de conflicterende functies bij het uitvoeren van die taak.
In artikel 9bis van richtlijn 2011/92 zit de waarborg vervat dat de bevoegde instantie op objectieve wijze kan beslissen en zich niet bevindt in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding geeft. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de opdrachtgever die aan deze instantie de informatie verstrekt op basis waarvan zij een beslissing moet nemen, zowel tijdens de screeningprocedure als tijdens de milieueffectbeoordelingsprocedure.
De vereiste dat belangenconflicten moeten worden voorkomen, heeft als doel de objectiviteit van de bevoegde instanties te waarborgen.
Aan de nuttige werking van artikel 9 bis van richtlijn 2011/92 zou afbreuk worden gedaan indien de objectiviteit van de bevoegde instanties en de afwezigheid van belangenconflicten niet worden gewaarborgd in alle stadia van de uitvoering van de taken die aan deze instanties door deze richtlijn zijn toevertrouwd met betrekking tot zowel de screening als de latere milieueffectbeoordeling.
De essentie is dus de volgende: de ‘no conflict of interest’-regel is ook van toepassing op m.e.r.-screeningsplichtige projecten.
Gevolg: er moet een passende scheiding komen tussen de conflicterende functies wanneer de instantie die bevoegd is om te oordelen over (de degelijkheid en volledigheid van) de screening, ook de opdrachtgever is van datzelfde project.
Deze passende scheiding moet op zodanige wijze worden ingericht dat een administratieve eenheid binnen de instantie die bevoegd is voor die beoordeling, beschikt over een werkelijke autonomie, wat met name inhoudt dat zij beschikt over eigen administratieve middelen en personeel en aldus in staat is om haar taak op objectieve wijze te vervullen
De vraag rijst nu of het ingrijpen van het Vlaams Parlement op 18 april 2024 volstaat (zie onze vorige nieuwsbrief hierover).
Wordt (opnieuw) vervolgd.