Gemeenten en provincies kunnen niet langer hun eigen projecten beoordelen en vergunnen: ook het Grondwettelijk Hof heeft gesproken

Met een arrest van 18 september 2025 vernietigt het Grondwettelijk Hof (GwH) het nieuwe derde lid van artikel 15/1 van het Omgevingsvergunningsdecreet dat in essentie stelt dat m.e.r.-screeningsplichtige gemeentelijke en provinciale projecten in eerste administratieve aanleg behandeld mogen worden op gemeentelijk dan wel provinciaal niveau.

*****

Het Hof van Justitie oordeelde in haar arrest van 8 mei 2025 dat de ‘no conflict of interest’-regel ook van toepassing is op m.e.r.-screeningsplichtige projecten. Volgens het Hof moet er een passende scheiding komen tussen de conflicterende functies wanneer de instantie die bevoegd is om te oordelen over (de degelijkheid en volledigheid van) de screening, ook de opdrachtgever is van datzelfde project. Een vergunningsaanvraag moet op objectieve wijze beoordeeld kunnen worden (zie onze eerdere nieuwsbrief hieromtrent).

Eerder werd door de Vlaamse decreetgever een derde lid aan artikel 15/1 van het Omgevingsvergunningsdecreet toegevoegd, nl.:

Artikel 15/1.

(lid 1) Voor de kennisneming van en de beslissing over een vergunningsaanvraag voor een project of voor de verandering van een project, waarvoor overeenkomstig artikel 15 het college van burgemeester en schepenen bevoegd is, is evenwel de deputatie bevoegd als voldaan is aan volgende twee voorwaarden:

1° voor het project moet een milieueffectrapport worden opgesteld en is er geen ontheffing van de rapportageverplichting verkregen;

2° het college van burgemeester en schepenen is initiatiefnemer en aanvrager van het project.

(lid 2) Voor de kennisneming van en de beslissing over een vergunningsaanvraag voor een project of voor de verandering van een project, waarvoor overeenkomstig artikel 15 de deputatie bevoegd is, is evenwel de Vlaamse Regering bevoegd als voldaan is aan volgende twee voorwaarden:

1° voor het project moet een milieueffectrapport worden opgesteld en is er geen ontheffing van de rapportageverplichting verkregen;

2° de deputatie is initiatiefnemer en aanvrager van het project.

(nieuw lid 3) Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als louter een project-MER-screening aan de aanvraag wordt toegevoegd. In dat geval is artikel 20, tweede lid, respectievelijk artikel 39, tweede lid, van toepassing.”

Dit nieuwe derde lid werd bij arrest van 18 september 2025 door het GwH vernietigd.

De gemeentelijke en provinciale omgevingsambtenaren beschikken volgens het GwH niet over “een werkelijke autonomie”. Het Omgevingsvergunningsdecreet voorziet dan ook niet in afdoende structurele en organisatorische waarborgen opdat de omgevingsambtenaren steeds met de vereiste objectiviteit zouden kunnen oordelen over de project-m.e.r.-screening voor de eigen gemeentelijke en provinciale projecten. Er is voor dergelijke projecten dan ook geen sprake van een “passende scheiding” tussen conflicterende functies in de zin van artikel 9bis van de project-MER-richtlijn. 

Dit arrest heeft een zeer grote impact op de vergunningenpraktijk.

Het lijkt er dus op dat m.e.r.-screeningsplichtige gemeentelijke projecten in eerste adm. aanleg (opnieuw) aan de deputatie moeten worden voorgelegd. De provinciale projecten zullen dan weer aan de Vlaamse Regering moeten worden voorgelegd.

Ook rijzen er vragen over de reeds verleende vergunningen voor dergelijke m.e.r.-screeningsplichtige gemeentelijke en provinciale projecten.

Volgende
Volgende

De Raad voor Vergunningsbetwistingen. Wie? Wat?